zwemleraar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwemleraar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zwem·le·raar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemleraar zwemleraren
zwemleraars
verkleinwoord zwemleraartje zwemleraartjes

Zelfstandig naamwoord

dezwemleraarm

  1. (beroep), (zwemmen), (onderwijs) iemand die zwemles geeft, iemand die anderen beroepsmatig leert zwemmen
     We kunnen allebei niet zwemmen en dus moeten we zelf oefenen in het kinderbadje, tot Phillip, de zwemleraar, tijd heeft om met ons te oefenen.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zwemleraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. “De verschrikkelijke jaren tachtig” (2018), Lebowski Publishers , ISBN 9789048844982
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.