Nederduits

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  Nederduits    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • Ne·der·duits
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoudbezitsvorm meervoud
naamwoord Nederduits- -
verkleinwoord -- -

Eigennaam

hetNederduitso

  1. geen meervoud (taal) West-Germaanse taal bestaande uit een groep niet-gestandaardiseerde dialecten die in Noord-Duitsland en het noordoosten van Nederland gesproken worden en die niet de Hoogduitse klankverschuiving hebben ondergaan
  2. (taal) (verouderd) Nederlands
     Een Nederduitse hervormde kerk heeft nooit bestaan! Wel werden vóór 1951 de Nederlands-sprekende hervormde gemeenten ook Nederduits hervormde gemeenten genaamd. Het woord Nederduits duidde dus het Nederlands-sprekende deel der Nederlands hervormde kerk aan. In de nieuwe kerkorde van 1951 is het verouderde woord „Nederduits” geheel vervallen, mede ook wel omdat het woord „Duits” een bittere nasmaak van de tweede wereldoorlog heeft.[1]
Synoniemen
Hyponiemen
  • West-Nederduits: Sleeswijk-Holsteins, Noord-Nedersaksisch, Oost-Fries, Westfaals, Oostfaals
  • Oost-Nederduits: Mecklenburgs-Voorpommers, Noord-Marks, Zuid-Marks
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen NederduitsNederduitserNederduitst
verbogen NederduitseNederduitsereNederduitste
partitief NederduitsNederduitsers-

Bijvoeglijk naamwoord

Nederduits [2]

  1. met betrekking tot het Nederduits
Synoniemen
Antoniemen
  • Middelduits, Opperduits

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord Nederduits staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron Nederduits hervormde kerk in: De Tijd De Maasbode, Amsterdam (20-12-1961), N.V. Drukkerij De Tijd, p. 9.
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.