aula

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aula    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑula/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • au·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘grote gehoorzaal’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
  • via Latijn aula van Oudgrieks αυλή (aulé) "hof, hal" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aula aula's
verkleinwoord aulaatje aulaatjes

Zelfstandig naamwoord

deaulav/m

  1. (bouwkunde) een grote ruimte of zaal in een gebouw
    • De centrale hal van de school functioneerde ook als aula. 
     Haar geest stapte over naar de aula van het uitvaartcentrum waar koffie werd gedronken.[3]
  2. (bouwkunde), (verouderd) (historisch) binnenplaats, hof
  3. een grote gehoorzaal van een universiteit
    • De opening van het academisch jaar vond plaats in de aula 
  4. een grote zaal voor bijeenkomsten, voorstellingen enz. in een middelbare school, een museum of eenigerlei andere instelling
    • De school was flink gegroeid en het oude aulaatje was daarmee te klein geworden. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [3]: universiteitsaula
  • [4]: schoolaula
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aula staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˡæʉlɑ/
Woordafbreking
  • au·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Griekse zelfstandige naamwoord αυλή (aule = hof, hall).

Zelfstandig naamwoord

aula m

  1. (bouwkunde) aula
    «Universitetets aula i Oslo gjenåpner etter grundig restaurering.»
    De aula van de universiteit in Oslo heropent na een grondige restauratie.
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aula     aulaen     aulaer     aulaene  
genitief   aulas     aulaens     aulaers     aulaenes  
Afgeleide begrippen
  • aulakonsert

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˡæʉlɑ/
Woordafbreking
  • au·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Griekse zelfstandige naamwoord αυλή (aule = hof, hall).

Zelfstandig naamwoord

aula m

  1. (bouwkunde) aula
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aula     aulaen     aulaer     aulaene  
genitief                        
m
bijvormen
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief           aulaar     aulaane  
genitief                        

Pools

Uitspraak
  • IPA: /awla/
  • Geluid:  aula    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • au·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Duitse Aula

Zelfstandig naamwoord

aula v

  1. aula
Synoniemen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • au·la
enkelvoud meervoud
aula aulas

Zelfstandig naamwoord

aula v

  1. (onderwijs) aula

Verwijzingen

    Tsjechisch

    Uitspraak
    • IPA: /aʊ̯la/
    Woordafbreking
    • au·la
    Woordherkomst en -opbouw
    • Leenwoord uit het Latijn

    Zelfstandig naamwoord

    aula v

    1. aula; een grote ruimte of zaal in een gebouw, voornamelijk in scholen
    Verbuiging
    Hyperoniemen
    • místnost v
    Verwante begrippen
    • sál monbezield
    • síň v

    Meer informatie

    Verwijzingen

      Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.