bid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bid    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɪt/ (1 lettergreep)
Gelijkklinkende woorden
Woordafbreking
  • bid
Woordherkomst en -opbouw
  •  bidden ww  zonder de uitgang -en

Werkwoord

vervoeging van
bidden

bid

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bidden
    • Ik bid. 
  2. gebiedende wijs van bidden
    • Bid! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bidden
    • Bid je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  bid (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɪd/
Woordherkomst en -opbouw
vervoeging
onbepaalde wijs to  bid 
he/she/it  bids 
verleden tijd  bade 
 bad 
 bid 
voltooid
deelwoord
 bidden 
onvoltooid
deelwoord
 bidding 
gebiedende wijs  bid 

Werkwoord

[A] bid

  1. overgankelijk  bevelen ww , opdragen, sommeren
  2. overgankelijk uitnodigen

Werkwoord

[B] bid

  1. onovergankelijk, (financieel) een  bod zn  [1] doen
  2. onovergankelijk een poging wagen
enkelvoud meervoud
bid bids

Zelfstandig naamwoord

kid

  1. (financieel) aanbieding,  bod zn 
  2. poging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.