gebruik

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gebruik    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈbrœyk/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gebruik gebruiken
verkleinwoord gebruikje gebruikjes

Zelfstandig naamwoord

hetgebruiko

  1. een standaard manier van doen
    • Het schudden van de rechterhand is, in Nederland, het gebruik om een onbekende te begroeten. 
  2. toepassen van iets
    • Het gebruik van een woordenboek is aan te raden voor het controleren van de spelling. 
Vaste voorzetsels
  • [2] gebruik maken van
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Verplicht gebruik.

Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gebruiken

gebruik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
    • Ik gebruik. 
  2. gebiedende wijs van gebruiken
    • Gebruik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
    • Gebruik je? 
     Mijn stem is misschien wel het belangrijkste instrument in mijn leven omdat ik veel praat. Ik gebruik mijn stem om verhalen te vertellen, iets duidelijk te maken en te overtuigen.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord gebruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.