citroen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  citroen    (hulp, bestand)
  • IPA: /siˈtrun/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ci·troen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zure vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1554 [1]
  • Afkomstig van het Franse citron
enkelvoud meervoud
naamwoord citroen citroenen
verkleinwoord citroentje citroentjes

Zelfstandig naamwoord

decitroenv/m

  1. (fruit) Citrus limon  Citrus medica  ovale, gele zure vrucht van de citroenboom
    • De man vond de citroen zuur smaken. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • bergamotcitroen, boerencitroen, cedercitroen, muskuscitroen, sukadecitroen, theecitroen, zeecitroen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • appels voor citroenen verkopen
iemand oplichten
  • Hij wordt weggegooid als een uitgeknepen citroen.
Nadat men van hem gebruik heeft gemaakt ziet men niet meer naar hem om.
  • iemand knollen voor citroenen verkopen
iemand neppen
  • iemand uitknijpen als een citroen
iemand zo veel mogelijk geld afzetten
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord citroen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.