curriculum

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  curriculum    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • cur·ri·cu·lum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘levensloop’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord curriculum curricula
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetcurriculumo

  1. (onderwijs) plan of schema waarin een leertraject wordt uiteengezet, m.n. in het hoger onderwijs
    • Medische ethiek is een onderdeel van het curriculum van de studie geneeskunde. 
  2. (afkorting) curriculum vitae
    • Stuur je curriculum naar dit adres. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord curriculum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

enkelvoud meervoud
curriculum curriculums

Zelfstandig naamwoord

curriculum

  1. (onderwijs) curriculum, leerplan, leertraject

Frans

Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  curriculum     le curriculum     curriculums     les curriculums  

Zelfstandig naamwoord

curriculum m

  1. (onderwijs) curriculum, leerplan, leertraject
  2. (afkorting) curriculum vitae

Italiaans

enkelvoud meervoud
curriculum

Zelfstandig naamwoord

curriculum m

  1. (onderwijs) curriculum, leerplan, leertraject
  2. (afkorting) curriculum vitae

Latijn

Zelfstandig naamwoord

curriculum o

  1. renbaan
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.