ech

Niet te verwarren met: èch

Luxemburgs

Uitspraak
  • IPA: /əɕ/
enkelvoud meervoud
sterk zwak sterk zwak
nominatief echmir mer
accusatief mecheis / äis
datief mirmer
wederkerend mech
Woordafbreking
  • ech

Persoonlijk voornaamwoord

ech

  1. ik (nominatief van de eerste persoon enkelvoud)
    «Ech sinn vun Lëtzebuerg
    Ik ben van Luxemburg.
    «Ech ginn an de Kino.»
    Ik ging in de bioscoop.
    «Ech ginn nach Lëtzebuerg
    Ik ga naar Luxemburg.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.