de

Niet te verwarren met: De

Nederlands

Naar frequentie 4
Uitspraak
  • Geluid:  de    (hulp, bestand)
  • IPA: // (1 lettergreep)
Woordherkomst en -opbouw

Lidwoord

[A] de

  1. voorafgaand aan een zelfstandig naamwoord om aan te geven dat het niet om een willekeurig persoon of ding gaat, maar dat duidelijk is om wie of wat het specifiek gaat
    • Een hond is vaak lief, maar de hond van mijn oom is vals. 
  2. (formeel) voorafgaand aan een zelfstandig naamwoord om aan te geven dat het om de hele categorie gaat
    • De hond is een dier met een staart. 
  3. voorafgaand aan een bijvoeglijke naamwoord of rangtelwoord als dit zelfstandig gebruikt wordt
    • Van die honden is de tweede van links vals, maar de zwarte is heel lief. 
  4. per (bij prijzen)
    • Deze stof kost zes euro de meter. 
Opmerkingen
  • Omdat de net als het wordt gebruikt als het om een specifiek geval gaat, wordt het een bepaald lidwoord genoemd, in tegenstelling tot een dat een willekeurig geval aanduidt en onbepaald lidwoord heet. Maar als het bepaald lidwoord wordt gebruikt voor een generieke aanduiding van de hele categorie kan de betekenis dicht bij die van het onbepaald lidwoord liggen (vergelijk 2. met "Een hond is een dier met een staart"). Voor onzijdige bepaalde zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud wordt geen de, maar het gebruikt.
Afgeleide begrippen
  • (benadrukt)
  • degene, dewelke, dewijl, dezelfde, dezulke
  • Vroeger volgden lidwoorden de naamvallen waarmee het bijbehorende zelfstandig naamwoord werd verbogen; deze verbogen vormen komen soms terug in afgeleide woorden en versteende uitdrukkingen. Streektalen kennen of kenden soms andere vormen. Het verdwijnen van deze vormen is geleidelijk gegaan en niet voor alle vormen in hetzelfde tempo. Het stelselmatig toepassen ervan lijkt bovendien altijd meer iets uit zeer verzorgde schrijftaal te zijn geweest. In de spreektaal wordt den ook los van de naamvallen gebruikt voor woorden die beginnen met een klinker of met h.
naamval mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
1e: nominatiefde oude gastde oude jurk(het oude paard)de oude gasten
2e: genitiefdes ouden gastsder oude jurkdes ouden paardsder oude gasten
3e: datiefden ouden gasteder oude jurkden ouden paardeden ouden gasten
4e: accusatiefden ouden gastde oude jurk(het oude paard)de oude gasten
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • aan de hand van
Uitdrukkingen en gezegden
Spreekwoorden
Citaten

De man; de vrouw; de boeken

Vertalingen

Voorzetsel

[B] de

  1. van (alleen in de onderstaande verbindingen)
Typische woordcombinaties
aan het Frans ontleende uitdrukkingen met de

Voorzetsel

[C] de

  1. van (alleen in de onderstaande verbindingen)

Voorzetsel

[D] de

  1. van (alleen in de onderstaande verbindingen)
Typische woordcombinaties

Gangbaarheid

  • Het woord de staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Achterhoeks

Lidwoord

de

  1. de; bepaald lidwoord voor vrouwelijke naamwoorden en voor naamwoorden in meervoud
Verwante begrippen

Catalaans

Uitspraak
  • IPA: /də/

Voorzetsel

de

  1. van

Drents

Lidwoord

de

  1. de; bepaald lidwoord voor vrouwelijke naamwoorden en voor naamwoorden in meervoud

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  de    (hulp, bestand)
  • IPA: /də/

Voorzetsel

de

  1. van

Fries

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /də/
Woordherkomst en -opbouw

Lidwoord

de

  1. de
Schrijfwijzen

Verwijzingen

Gronings

Lidwoord

de

  1. de

Iers

vorm van
de
Nadrukkelijke
vorm van
de
van mij díom díomsa
van jou díot díotsa
van hem, er
van haar, er
de
di
desean
dise
van ons dínn dínne
van jullie díbh díbhse
van hen, er díobh díobhsan

Voorzetsel

de + lenitie

  1. van

Latijn

Voorzetsel

+ ablatief

  1. (van plaats)
    1. van, uit, van...uit.
    «de castris procedere»
    uit het legerkamp weggaan
    1. van...af
    «de vehiculo dicebat»
    hij zei vanaf de wagen
  2. (van tijd)
    1. onmiddellijk na.
    «statim de auctione venire»
    meteen na de veiling komen
    1. nog in de loop van, nog tijdens.
    «de nocte venire»
    nog tijdens in de nacht komen
  3. (afstamming)
    1. van
  4. (delen van een geheel aanduidend)
    1. van, uit.
    «unus de multis milibus.»
    een van de vele soldaten
  5. (een zaak aanduiden waaruit iets anders is ontstaan)
    1. uit, van.
  6. (een geldbron aanduidend)
    1. uit, van.
    «de publico»
    uit de staatskas
  7. (causaal)
    1. wegens, door, om.
    «qua de causa»
    om welke reden
  8. overeenkomstig, naar.
    «de mea sententia»
    overeenkomstig mijn straf
  9. betreffende
    «de ceteris»
    betreffende het overige

Voorvoegsel

de

  1. af-, weg-.
  2. neer, af-.
  3. on-, ont- (als iets ontbreekt).
  4. volledig, zeer.

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ðɐ/ (Etsbergs), /də/ (Maastrichts)
Woordherkomst en -opbouw
  • Verzwakte vorm van d'r

Lidwoord

de

  1. de, het.
Verbuiging
  • [1] Deze vormen zijn buiten gebruik geraakt.

Persoonlijk voornaamwoord

de

  1. onbeklemtoonde accusatief van doe.
enkelvoud meervoud
bepaald geheel de der
gemut. te ter
onbepaald geheel de de
gemut. te te

Voorzetsel

de (+datief)

  1. Per.
    «Det kömp drèè de daag.»
    Dat kost drie euro per dag.
Synoniemen

Nedersaksisch

Lidwoord

de

  1. de; bepaald lidwoord
Synoniemen
Verwante begrippen

Noors

Uitspraak
  • Geluid:  de    (hulp, bestand)
  • IPA: / diː /
Woordafbreking
  • de
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse voornaamwoord þeir
Naar frequentie 21

Aanwijzend voornaamwoord

de

  1. deze, die
Synoniemen
  • deres (genitiefvorm)
  • dem (accusatiefvorm, vorwerpsvorm)

Onbepaald voornaamwoord

de

  1. zij, ze

Persoonlijk voornaamwoord

de

  1. (3e persoon meervoud) zij
Schrijfwijzen
  • De (beleefdheidsvorm)
Synoniemen
  • deres (genitiefvorm)
  • dem (accusatiefvorm, vorwerpsvorm)
  • Dem (accusatiefvorm, vorwerpsvorm van de beleefdheidsvorm)
Noorse persoonlijke voornaamwoorden (in het Bokmål)
getal / respect pers. genus / bezield onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e    jeg  ik  meg  mij
2e    du  jij  deg  jou
3e m persoon
m ding
 han 
 den 
hij  han  /  ham 
 den 
hem
v persoon
v ding
 hun 
 den 
zij  henne 
 den 
haar
o  det  het  det  het
meervoud 1e    vi  wij  oss  ons
2e    dere  jullie  dere  jullie
3e    de  zij  dem  hen
beleefdheidsvorm 2e    De  u  Dem  u

Voorzetsel

de

  1. (in uit het Frans ontleende frasen) de
  2. (in uit het Latijn ontleende frasen) de
Afgeleide begrippen

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid:  de    (hulp, bestand)
  • IPA: / diː /
Woordafbreking
  • de
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse voornaamwoord þeir, ér / þit en it

Persoonlijk voornaamwoord

de

  1. (2e persoon meervoud) jullie
Schrijfwijzen
  • De (beleefdheidsvorm)
Synoniemen
  • dykkar (genitiefvorm)
  • dykk (accusatiefvorm, vorwerpsvorm)
  • Dykk (accusatiefvorm, vorwerpsvorm van de beleefdheidsvorm)
Nynorske persoonlijke voornaamwoorden
getal / respect pers. genus onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e    eg  ik  meg  mij
2e    du  jij  deg  jou
3e m  han  hij  han  ( honom ) hem
v  ho  zij  ho  /  henne  haar
o  det  het  det  het
meervoud 1e    vi  wij  oss  ons
2e    de  jullie  dykk  jullie
3e    dei  zij  dei  hen
beleefdheidsvorm 2e    De  u  Dykk  u

Voorzetsel

de

  1. (in uit het Frans ontleende frasen) de
  2. (in uit het Latijn ontleende frasen) de
Afgeleide begrippen

Oost-Fries

Lidwoord

de

  1. de; bepaald lidwoord

Roemeens

Voorzetsel

de

  1. van, uit, over, als

Sallands

Lidwoord

de

  1. de; bepaald lidwoord
Verwante begrippen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /də/

Voorzetsel

de

  1. van

Stellingwerfs

Lidwoord

de

  1. de; bepaald lidwoord

Tok Pisin

Zelfstandig naamwoord

de

  1. dag

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /dɛ/
Woordafbreking
  • de

Werkwoord

de

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord jít
Synoniemen

Twents

Lidwoord

de

  1. de; bepaald lidwoord voor vrouwelijke naamwoorden en voor naamwoorden in meervoud
Verwante begrippen


Urkers

Lidwoord

de

  1. de; bepaald lidwoord


Veluws

Lidwoord

de

  1. (Oost-Veluws) de; bepaald lidwoord
Verwante begrippen


Vietnamees

Zelfstandig naamwoord

de

  1. (plantkunde) kaneelboom, Cinnamomum cassia 

Volapük

Voorzetsel

de

  1. van


Westfaals

Lidwoord

de

  1. (Oostwestfaals) (West-Münsterlands) (Zuidwestfaals) de; bepaald lidwoord
Schrijfwijzen


Xhosa

Voegwoord

de

  1. totdat

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  de    (hulp, bestand)
Naar frequentie 27

Persoonlijk voornaamwoord

de

  1. ze, zij (meervoud)
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.