futurum

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  futurum    (hulp, bestand)
  • IPA: /fyˈtyrʏm/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • fu·tu·rum
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord futurum futura
futurums
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetfuturumo

  1. (grammatica) aanduiding voor handelingen die zich in de toekomst afspelen en voor de vorm die het werkwoord krijgt als de handeling die het uitdrukt zich in de toekomst afspeelt
    • Zo zal een Franstalige moeten leren dat het Nederlands voor het futurum een eigen hulpwerkwoord heeft, maar ook dat het futurum in het Nederlands veel minder gebruikt wordt dan in het Frans. [3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord futurum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
52 %van de Nederlanders;
57 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Latijn

Zelfstandig naamwoord

futurum o

  1. toekomst
  2. vorm van het werkwoord die in het Latijn zowel de actieve als passieve onvoltooid toekomende tijd aangeeft
    amabit = hij zal beminnen
Synoniemen
Verwante begrippen
Verbuiging

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /fʊtuːrʊm/
Woordafbreking
  • fu·tu·rum

Zelfstandig naamwoord

futurum o

  1. (grammatica) toekomende tijd
Verbuiging
Synoniemen
  • budoucí čas m onbezield

Verwijzingen

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / fɵˈtʉːrɵm /
futurums enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     futurum     futurumet          
  genitief     futurums     futurumets          

Zelfstandig naamwoord

futurum o

  1. (grammatica) toekomende tijd

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.