graan

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  graan    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣran/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • graan
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zaadkorrel, koren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord graan granen
verkleinwoord graantje graantjes

Zelfstandig naamwoord

hetgraano

  1. verzamelnaam voor eenzaadlobbige grassoorten
  2. het zaad van graan
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
granen

graan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van granen
    • Ik graan. 
  2. gebiedende wijs van granen
    • Graan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van granen
    • Graan je? 

Gangbaarheid

  • Het woord graan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.