jo

Catalaans

Persoonlijk voornaamwoord

jo

  1. ik


Fins

Bijwoord

jo

  1. al, reeds


Fries

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ikmywyús
2e persoon
fam.
dodyjimmejimme
2e persoon
beleefd
jojo
3e persoon
(mannelijk)
hyhimhja, syhar, harren
3e persoon
(vrouwelijk)
hja, syhar
3e persoon
(onzijdig)
itit

Persoonlijk voornaamwoord

jo

  1. tweede persoon beleefdheidsvorm: u



Friulisch

persoon enkelvoud meervoud
eerste jo, noaltris
tweede tu, voaltris
derde luilôr

Persoonlijk voornaamwoord

jo

  1. ik


Lets

Voegwoord

jo

  1. omdat, want

Partikel

jo

  1. des te


Litouws

Uitspraak
  • IPA: /jo/

Bezittelijk voornaamwoord

jo

  1. zijn


Toki Pona

Uitspraak
  • Geluid:  jo    (hulp, bestand)
  • IPA: /jo/
Woordafbreking
  • jo
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

jo

  1. bezit
  2. inhoud

Werkwoord

jo

  1. hebben
  2. vasthouden
  3. bezitten

Bijvoeglijk naamwoord

jo

  1. bezeten
  2. gedragen


Zweeds

Bijwoord

jo

  1. jawel
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.