kompas

Niet te verwarren met: Kompas

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kompas    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɔmˈpɑs/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • kom·pas
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘instrument dat de windstreken aanwijst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1384 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kompas kompassen
verkleinwoord kompasje kompasjes

Zelfstandig naamwoord

hetkompaso

  1. (techniek) instrument [1] waarvan de naald het magnetische noorden aanwijst
     Behalve digitale kaarten op mijn telefoon droeg ik ook papieren kaarten en een kompas met me mee, maar al na een aantal weken gooide ik alle papieren kaarten weg om gewicht te sparen.[2]
  2. (figuurlijk) richtlijn, richtsnoer, iets wat als toonaangevend voorbeeld moet dienen
    • Een moreel kompas. 
Hyponiemen
  • achterdekskompas
  • afstandkompas
  • amplitudekompas
  • astrokompas
  • azimutkompas
  • declinatiekompas
  • inclinatiekompas
  • kieskompas
  • mijnkompas
  • moederkompas
  • navigatiekompas
  • noodkompas
  • peilkompas
  • trommelkompas
  • vliegtuigkompas
  • vloeistofkompas
  • wegkompas
  • zakkompas
  • zeekompas
  • zonnekompas
Afgeleide begrippen
  • kompasaflezing
  • kompasamplitude
  • kompasazimut
  • kompasbeugel
  • kompasboei
  • kompascompensatie
  • kompasdeviatie
  • kompasnoorden
  • kompaspaal
  • kompaspatroon
  • kompaspeiling
  • kompaspen
  • kompaspenhouder
  • kompasplant
  • kompasregelaar
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kompas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.