legboor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  legboor    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlɛɣbor/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • leg·boor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord legboor legboren
verkleinwoord legboortje legboortjes

Zelfstandig naamwoord

delegboorv/m

  1. (zoötomie) buisvormig orgaan aan het achterlijf van sommige vrouwelijke insecten, waarmee zij een gaatje boren om daarin hun eieren te leggen
Verwante begrippen
termen uit de entomologie:

Gangbaarheid

  • Het woord legboor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
51 %van de Nederlanders;
47 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.