lijster

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lijster    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlɛistər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • lijs·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zangvogel’ aangetroffen vanaf 1300.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands lijst(e)re, ontwikkeld uit West-Germaans *lī(h)strō-.[2] Evenals Nederduits Liester, Luxemburgs Läischter ‘grote lijster’ en Fries lyster.
enkelvoud meervoud
naamwoord lijster lijsters
verkleinwoord lijstertje lijstertjes

Zelfstandig naamwoord

delijsterv/m

  1. (zangvogels) benaming voor zangvogels uit de familie lijsters (Turdidae )
    • Toen ze in haar tuin een boek zat te lezen, hoorde ze enkele lijsters. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lijster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.