minstreel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  minstreel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmɪnstrel/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • min·streel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord minstreel minstreels
minstrelen
verkleinwoord minstreeltje minstreeltjes

Zelfstandig naamwoord

deminstreelm

  1. (middeleeuwen), (cultuur), (muziek), (verouderd) een in het Zuid-Frankrijk van weleer, langs kastelen en vorstenhoven rondreizend kunstenaar, musicus, zanger van liederen en voordrager van gedichten, balladen e.d.
    • Nog lang bleef het eigenaardige gezang van de minstreels in haar hoofd naklinken. 
  2. (cultuur), (muziek), (verouderd) een langs herbergen, jaarmarkten rondtrekkend artiest, muzikant, zanger van liedjes en komediant
    • Met z'n grappen en vrolijke wijsjes bracht de minstreel het publiek in een uitgelaten stemming. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord minstreel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
67 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.