nor
Niet te verwarren met: Nor |
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: nor (hulp, bestand)
- IPA: / nɔr / (1 lettergreep)
Woordafbreking
- nor
Woordherkomst en -opbouw
- Bargoens, misschien klanknabootsing, vergelijk brommen ww ; in de betekenis van ‘gevangenis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1881 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nor | norren |
verkleinwoord | norretje | norretjes |
Zelfstandig naamwoord
de nor v / m
- (informeel), (juridisch), (misdaad) plaats waar misdadigers worden opgesloten, gevangenis
- Hij zit al elf jaar in de nor.
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord nor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nor" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "nor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Baskisch
Vragend voornaamwoord
nor
Engels
Voegwoord
nor
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.