nor

Niet te verwarren met: Nor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nor    (hulp, bestand)
  • IPA: /nɔr/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • nor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nor norren
verkleinwoord norretje norretjes

Zelfstandig naamwoord

denorv/m

  1. (informeel), (juridisch), (misdaad) plaats waar misdadigers worden opgesloten, gevangenis
    • Hij zit al elf jaar in de nor. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Baskisch

Vragend voornaamwoord

nor

  1. wie

Engels

Voegwoord

nor

  1. noch
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.