olijf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  olijf    (hulp, bestand)
  • IPA: /oˈlɛif/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland, Limburg): /oˈlɛɪf/
    • (Vlaanderen, Brabant): /oˈlɛːf/
Woordafbreking
  • olijf
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrucht van olijfboom’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord olijf olijven
verkleinwoord olijfje olijfjes

Zelfstandig naamwoord

deolijfv/m

  1. (bloemplanten) Olea europaea  een boom uit de olijffamilie (Oleaceae ). Het geslacht Olea  telt ongeveer twintig soorten met een groot verspreidingsgebied, voornamelijk in de Oude Wereld
  2. (voeding) (fruit) een vrucht van deze boom. De olijf zelf wordt gegeten, uit de pit en het vruchtvlees wordt olijfolie gewonnen
     Vaak deed hij er voor de smaak nog wat tonijn, olijven of tortillachips bij.[4]
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • reuzenolijf
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord olijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.