orator

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  orator    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɔˈratɔr/
Woordafbreking
  • ora·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Latijnse orator (redenaar)
  • Naamwoord van handeling van oreren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud meervoud
naamwoord orator oratoren
orators
verkleinwoord oratortje oratortjes

Zelfstandig naamwoord

deoratorm

  1. redenaar
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord orator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

enkelvoud meervoud
orator orators

Zelfstandig naamwoord

orator

  1. redenaar, orator.
Verwante begrippen
  • oratory

Latijn

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van orare ("het woord voeren") met het achtervoegsel -tor.

Zelfstandig naamwoord

ōrātor m

  1. redenaar
  2. woordvoerder, onderhandelaar.
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.