< passen

passen/vervoeging

Nederlands

letten op, in overeenstemming zijn met

  • (geschikt zijn voor, precies op maat zijn, aansluiten)
  • op zijn plaats zijn, schikken
  • (spel) de beurt voorbij laten gaan, nauwkeurig meten
  • juist zoveel betalen als men moet
  • (een kledingstuk, sieraad) aandoen om te zien of het goed zit

schieten, werpen, naar een medespeler spelen

Duits

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.