rouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɑu/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /rʌʊβ̞/
    • (Vlaanderen, Brabant): /rʌːβ̞/
    • (Limburg): /raʊ/
Woordafbreking
  • rouw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘smart’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord rouw -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

derouwm

  1. grote smart of droefenis na een verlies [2]
  2. tijd van rouw
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rouwrouwerrouwst
verbogen rouwerouwererouwste
partitief rouwsrouwers-

Bijvoeglijk naamwoord

rouw [6]

  1. ruw

Werkwoord

vervoeging van
rouwen

rouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rouwen
    • Ik rouw. 
  2. gebiedende wijs van rouwen
    • Rouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rouwen
    • Rouw je? 

Gangbaarheid

  • Het woord rouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.