mat

Niet te verwarren met: mat', mât, mät

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mat    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɑt/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord mat matten
verkleinwoord matje matjes

Zelfstandig naamwoord

[A]dematv/m

  1. (textiel) vlechtwerk of stug weefsel dat als afscherming of als beschermlaag voor een oppervlak dient
    • Hij talmde niet; met al 't geweld van zijn handen rukte hij aan de rieten mat die de loods afsloot, (…) [20]
     Deze werd volgestouwd met alle tenten, kookpannen, matjes, slaapzakken en talloze andere dingen.[21]
  2. (textiel), (huishouden) meestal rechthoekig stuk vloerbekleding
    • Ik zal die mat eens goed uitkloppen. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
matten

[A] mat

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van matten
  2. gebiedende wijs van matten
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord mat matten
verkleinwoord matje matjes

Zelfstandig naamwoord

[B]dematm

  1. (numismatiek) oude munt
    • (…) die had er veel Spaanse matten aan boord (…) [22]
    • Tot de gangbare gouden matten behoort, althans in de eerste jaren van de 17e eeuw, de Fransche kroon van Carolus ƒ 3.1, (…) [23]
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord mat matten
verkleinwoord matje matjes

Zelfstandig naamwoord

[C]dematv/m

  1. (voeding) klonter geronnen melk die niet meer geschikt is om kaas van te maken
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord mat -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[D]hetmato

  1. geen meervoud (schaak) situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is
    • Dit is in drie zetten mat. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • gekkenmat
  • herdersmat
  • narrenmat
[C] [1] stellend
onverbogen mat
verbogen -

Bijvoeglijk naamwoord

[D] mat

  1. (schaak) zich in het schaakspel een verloren stand bevindend, waarin de koning in de volgende zet geslagen kan worden
    • De koning staat mat. 

Bijvoeglijk naamwoord

[E] [2], [3] stellendvergrotendovertreffend
onverbogen matmattermatst
verbogen mattematterematste
partitief matsmatters-

Bijvoeglijk naamwoord

[E] mat

  1. door een uitgeput gevoel in een terneergeslagen stemming
  2. niet glanzend, geen licht weerkaatsend
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
matten

[D] mat

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van matten
  2. gebiedende wijs van matten
[E] enkelvoud meervoud
naamwoord mat -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[E]mat v/m

  1. (historisch) (Nederlands-Indië) gehalte aan zuiver goud
Verwante begrippen
[E] enkelvoud meervoud
naamwoord mat matten
verkleinwoord matje matjes

Zelfstandig naamwoord

[F]mat v/m, o

  1. (sport) terrein waarop een wedstrijd in een veldsport wordt gespeeld
    • ,,In een derby zo ruim verliezen is niet prettig, ook niet als het nergens meer om gaat. Toch zijn we niet van de mat gespeeld, ondanks de uitslag”, aldus de verliezende trainer Hilbert van Gils. [24] 
  2. (landbouw) (verouderd) weide, gemaaid stuk grasland
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
meten

[G] mat

  1. enkelvoud verleden tijd van meten
    • Ik mat. 
    • Jij mat. 
    • Hij, zij, het mat. 
[G] enkelvoud meervoud
naamwoord mat matten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[H]dematv/m

  1. (historisch) (Suriname) liggende balk met een tiental uithollingen waarin koffiebessen met houten stampers werden gestampt om de koffiebonen eruit te kunnen halen
Synoniemen
  • koffiemat
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord mat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[25]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. mat (vloerbelegsel) op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. mat (Spaans geldstuk) op website: Etymologiebank.nl
  5. Gouw, J.E. ter
    "De munt in de Volkstaal, deel VI" in: Tijdschrift van het Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde jrg.14 (1906) Johannes Müller, Amsterdam
    ; p. 197; geraadpleegd 2016-11-15
  6. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  7. mat (klonter) op website: Etymologiebank.nl
  8. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  9. mat (in het schaakspel vastgezet) op website: Etymologiebank.nl
  10. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  11. mat (moe) op website: Etymologiebank.nl
  12. "mat" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  13. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  14. mat (dof) op website: Etymologiebank.nl
  15. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  16. maat (moe) op website: Etymologiebank.nl
  17. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  18. mat op website: Etymologiebank.nl
  19. mat (soort vijzel) op website: Etymologiebank.nl
  20. Meyere, V. de
    Langs den stroom. (1903) W.L. & J. Brusse, Rotterdam
    ; p. 136; geraadpleegd 2016-11-15
  21. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  22. Heije, J.P.
    De Zilvervloot (1844)
  23. Schotel, G.D.J.
    Het maatschappelijk leven onzer vaderen in de zeventiende eeuw. 2e druk (1869) A.W. Sijthoff, Leiden
    ; p. 240;
  24. Tubantia Peter Eidhof 11-05-19 Avanti laat niets heel van Sportlust Glanerbrug: 1-7
  25. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is
  2. mat; meestal rechthoekig stuk vloerbekleding
Synoniemen
  1. skaakmat

Meer informatie

Bretons

Bijvoeglijk naamwoord

mat

  1. goed

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  mat (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA:
enkelvoud meervoud
mat mats

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. mat, vloermat
  2. klit, warrige massa
  3. dof, mat oppervlak
stellend vergrotend overtreffend
matmattermattest

Bijvoeglijk naamwoord

mat

  1. dof, mat, niet glanzend
vervoeging
onbepaalde wijs to  mat 
he/she/it  mats 
verleden tijd  matted 
voltooid
deelwoord
 matted 
onvoltooid
deelwoord
 matting 
gebiedende wijs  mat 

Werkwoord

to mat

  1. overgankelijk van matten voorzien
  2. overgankelijk in een klit brengen, laten samenklitten
  3. onovergankelijk klitten [1], aaneengeklit/-geplakt zijn

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] In de uitdrukking (1224) dire eschec et mat 'schaak en mat zeggen', ontleend aan de Arabische uitroep aš-šāh māt(a) 'de koning is dood!' tijdens de winnende zet in het schaakspel. De oorspronkelijk Perzische ontlening šāh 'koning, sjah' werd vervolgens opgevat als een (Oudfrans) woord eschec, eschac ‘(oorlogs)buit’ [1][2]
  • [B] In de bijvoeglijke betekenis 'overwonnen, bedwongen, getroffen' (sinds begin 12e eeuw), 'dof, flets’ (sinds ca. 1265) en als zelfstandig naamwoord (sinds 1832). De oorsprong ervan is niet geheel duidelijk, hetzij uit het Laatlatijn (7e eeuw) mattus 'triest, bedroefd' [3], of uit dialectisch Latijn matus, mattus 'beschonken' (van het werkwoord madēre ‘dooweekt zijn')
  • [C] (verkorting) van matin

Zelfstandig naamwoord

[A] mat m

  1. de zet van schaakmat m

[B] mat m

  1. het matte, doffe gedeelte

[C] mat m

  1. (spreektaal) ochtend
    «On s'est couchés à 5 heures du mat
    We zijn om vijf uur 's ochtends gaan slapen. [4]

Bijvoeglijk naamwoord

[A] mat

  1. zijnde schaakmat

[B] mat m, -e v

  1. mat, dof, ongepolijst
Anagrammen
  • TAM

Verwijzingen

Gotisch

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. accusatief enkelvoud van 𐌼𐌰𐍄𐍃 (mats)

IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. datief onbepaald mannelijk enkelvoud van matur

mat

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van matur

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /mɑt/ (Etsbergs)

Bijvoeglijk naamwoord

mat

  1. kleurloos
  2. grijsachtig

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. mat; meestal rechthoekig stuk vloerbekleding

Luxemburgs

Uitspraak
  • IPA: /mɑt/
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse mit / mite

Voorzetsel

mat

  1. met
Antoniemen
  • ouni

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /mɑːt/
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord matr.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mat     maten          
genitief   mats     matens              

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. (voeding) eten, voedsel
    «Vi leverer mat med høy kvalitet til fornuftig pris.»
    Wij leveren voedsel van een hoge kwaliteit tegen een redelijke prijs.
Afgeleide begrippen
  • fingermat, matrett, møtemat, nattmat, overtidsmat, rockemat, selskapsmat, sjømat

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /mɑːt/
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord matr.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mat     maten              
genitief                        

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. (voeding) eten, voedsel

Pools

Uitspraak
  • IPA: /mat/
  • Geluid:  mat    (hulp, bestand)
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Perzische شاه مات‎ (šāh māt)

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is

Meer informatie

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Nederlandse maat

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. korporaal

Meer informatie

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Duitse matt

Zelfstandig naamwoord

mat monbezield

  1. mat; niet glanzend, dof
Afgeleide begrippen
  • matowy

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. genitief meervoud van mata
Anagrammen

Slowaaks

Uitspraak
  • IPA: /mat/
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Perzische شاه مات‎ (šāh māt)

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is
Synoniemen
  • šachmat
  • šach-mat
Afgeleide begrippen
  • matový
Typische woordcombinaties
  • dostať mat
Anagrammen

Meer informatie

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /mat/
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Perzische شاه مات‎ (šāh māt)

Zelfstandig naamwoord

mat monbezield

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is
Verbuiging
Gelijkklinkende woorden
  • Mat
Synoniemen
  • šachmat monbezield, šach mat monbezield
Afgeleide begrippen
  • matit
  • matový
Typische woordcombinaties
  • dát mat
  • dostat mat
  • šach mat monbezield
Verwante begrippen
  • matující
  • umatovat
  • zmatovat
Anagrammen

Meer informatie

Verwijzingen

    Bijvoeglijk naamwoord

    mat

    1. mat; niet glanzend, dof
    2. mat; doorschijnend, maar niet doorzichtig
    Verbuiging
    • Onverbogen
    Synoniemen
    1. matný, matový
    2. matovaný, matový
    Antoniemen
    1. lesklý
    2. průhledný

    Verwijzingen

      Bijwoord

      mat

      1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is

      Verwijzingen

        Wolof

        Uitspraak
        • Geluid:  mat    (hulp, bestand)

        Bijvoeglijk naamwoord

        mat

        1. volledig, compleet

        Wymysoojs

        Zelfstandig naamwoord

        mat

        1. (drinken) mede, honingwijn, mee; licht alcoholische drank vervaardigd van honing
        Schrijfwijzen
        • māt

        Zweeds

        Uitspraak
        • Geluid:  mat    (hulp, bestand)
        Woordafbreking
        • mat
        mats enkelvoud meervoud
          onbepaald bepaald onbepaald bepaald
          nominatief     mat     maten     -     -  
          genitief     mats     matens     -     -  

        Zelfstandig naamwoord

        mat g

        1. (voeding) eten, voedsel
        Afgeleide begrippen
        • barnmat, basmat, burkmat, dietmat, färdigmat, hundmat, julmat, kalasmat, kattmat, koschermat, kvällsmat, matberedare, matbord, matbröd, Matcirkeln, matfett, matförgiftad, matförgiftning, matförråd, matgäst, mathiss, matjord, matkasse, kupong, matkällare, matlagning, matlust, matnyttig, matolja, matos, matpengar, matranson, matrast, matrest, matris, maträtt, matsal, matsedel, matservering, matsilver, matsked, matsmältning, matspjälkning, matstrejk, matstrupe, matställe, matsäck, matvara, middagsmat, skolmat, skräpmat, skåpmat, smalmat, snabbmat
        Anagrammen
        Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.