schilder

Niet te verwarren met: Schilder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schilder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • schil·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verver’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1]
  • Afgeleid van schild met het achtervoegsel -er. Ter herkenning werd op een schild vroeger het wapen van de drager afgebeeld; degene die deze afbeelding aanbracht heette de schilder.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schilder schilders
verkleinwoord schildertje schildertjes

Zelfstandig naamwoord

deschilderm

  1. (beroep) (kunst) een kunstenaar die geschilderde afbeeldingen maakt
  2. (beroep) een handwerksman die huizen schildert
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schilderen

schilder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schilderen
    • Ik schilder. 
  2. gebiedende wijs van schilderen
    • Schilder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schilderen
    • Schilder je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schilder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.