schuit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schuit (hulp, bestand)
- IPA: /sxœyt/
Woordafbreking
- schuit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuit | schuiten |
verkleinwoord | schuitje | schuitjes |
Zelfstandig naamwoord
de schuit v / m
- (scheepvaart) een eenvoudig open vrachtvaartuig zonder dek, opbouw of aandrijving
- Het schuitje lag vlak bij de haven in het water te dobberen.
- (textielindustrie) bij het weven gebruikte houder met het klosje garen
- (schertsend) een grote schoen
- Wat een schuiten heb je toch!
Synoniemen
- [2] schietspoel, werpspoel
Hyperoniemen
- [1] schip
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- schuitengat, schuitenhuis, schuitenmaker, schuitenvoerder
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- in hetzelfde schuitje zitten
in dezelfde moeilijkheden zitten
Vertalingen
1. een eenvoudig open vaartuig
Gangbaarheid
- Het woord schuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "schuit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schuit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.