course

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  course (US)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
course courses

Zelfstandig naamwoord

course

  1. koers
  2. verloop, voortgang
  3. (onderwijs) cursus
    «A language course
    Een talencursus.
  4. curriculum
  5. cyclus, reeks, serie
    «A course of events.»
    Een reeks gebeurtenissen.
  6. (kookkunst) gang [3], onderdeel v.e. uitgebreidere maaltijd
    «A five-course dinner.»
    Een vijfgangenmaaltijd.
  7. (medisch) kuur [1]
  8. (bouwkunde) metsellaag
  9. (scheepvaart) onderzeil
  10. (jachttaal) windhondenjacht


Frans

Uitspraak
  • Geluid:  course    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  course     la course     courses     les courses  

Zelfstandig naamwoord

course v

  1. beweging, gang, loop
  2. (huishouden) boodschap [2]
    «Faire ses courses
    Boodschappen doen.
  3. strooptocht
  4. (sport) hardlopen, wedloop
  5. (sport), meervoud paardenrennen
  6. (scheepvaart) wedstrijdtuigage
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.