damp

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  damp    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɑmp/
Woordafbreking
  • damp
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nevel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord damp dampen
verkleinwoord dampje dampjes

Zelfstandig naamwoord

dedampm

  1. (natuurkunde) de gasvormige toestand van een stof die bij kamertemperatuur vloeibaar of vast is, de toestand die ontstaan is door verdamping
    • Met de damp die vrijkomt moeten nog proeven worden gedaan. 
  2. (meteorologie) een wolk kleine gecondenseerde waterdruppeltjes
    • 's Ochtends op de fiets rij je steeds door die damp. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
dampen

damp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dampen
    • Ik damp. 
  2. gebiedende wijs van dampen
    • Damp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dampen
    • Damp je? 

Gangbaarheid

  • Het woord damp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  damp (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɑː(ɹ)k/
stellend vergrotend overtreffend
dampdamperdampest

Bijvoeglijk naamwoord

damp

  1. nat, vochtig
  2. (verouderd) depressief, neerslachtig
  3. (verouderd) mistroostig
vervoeging
onbepaalde wijs to  damp 
he/she/it  damp 
verleden tijd  damped 
voltooid
deelwoord
 damped 
onvoltooid
deelwoord
 damping 
gebiedende wijs  damp 

Werkwoord

damn

  1. overgankelijk bevochtigen, nat/vochtig maken
  2. overgankelijk dempen (m.n. geluid), smoren [2]
  3. overgankelijk matigen, temperen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.