doof

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doof    (hulp, bestand)
  • IPA: /dof/ (1 lettergreep); /doːf/
Woordafbreking
  • doof
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen doofdoverdoofst
verbogen dovedoveredoofste
partitief doofsdovers-

Bijvoeglijk naamwoord

doof

  1. (medisch) niet of minder goed tot horen in staat zijn
    • De dove man kon nog een prima leven leiden. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • zich doof houden
iets niet willen horen
  • horende doof zijn
niet luisteren
  • zich Oost-Indisch doof houden
niet willen luisteren
  • zo doof als een kwartel
heel erg doof
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
doven

doof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doven
    • Ik doof. 
  2. gebiedende wijs van doven
    • Doof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doven
    • Doof je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord doof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  doof    (hulp, bestand)
stellend vergrotend overtreffend
doof
doofer, döfer
am (doofsten) *, (döfsten) *
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

doof

  1. stom [4], [5], saai, vervelend
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.