dribbelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dribbelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /drɪbələ(n)/
Woordafbreking
  • drib·be·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met kleine passen lopen’ voor het eerst aangetroffen in 1412 [1]
  • [1] frequentatief gevormd uit Middelnederlands driven "drijven" met het achtervoegsel -el, waarbij -v-door expressieve geminatie -b- wordt
  • [2] van Engels dribble in dezelfde specifieke betekenis
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dribbelen
dribbelde
gedribbeld
zwak -d volledig

Werkwoord

dribbelen

  1. ergatief met kleine passen lopen
    • Hij dribbelde door de straat want hij was gestrest. 
  2. ergatief met de bal aan de voet over het veld heen lopen of rennen
    • Hij dribbelde langs alle verdedigers om te kunnen scoren. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord dribbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.