wandelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wandelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈwɑndələ(n)/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈʋɑn.də.lə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞ɑn.də.lə(n)/
Woordafbreking
  • wan·de·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wandelen
wandelde
gewandeld
zwak -d volledig

Werkwoord

wandelen

  1. ergatief gericht een wandeling maken
    • Ik ben gisteren naar de Griete gewandeld. 
     De moeder van 11 kinderen had pas op latere leeftijd het wandelen ontdekt.[3]
  2. inergatief ongericht een wandeling maken
    • Mijn vader heeft altijd veel gewandeld. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wandelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
ofwel van *wandon "zich wenden, zich veranderen", oorsprong van het tegenwoordige "winden"
ofwel van *wandjan "wenden" [1]

Werkwoord

wandelen

  1. zich veranderen
  2. heen en weer gaan, ronddwalen
Overerving en ontlening

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.