kalkoen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kalkoen    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɑlˈkun/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • kal·koen
Woordherkomst en -opbouw
  • (verkorting) van "kalkoense haan", dat verwijst naar "Calcoen" als toenmalige benaming voor de havenstad Kozhikode in het zuidwesten van India, in de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord kalkoen kalkoenen
verkleinwoord kalkoentje kalkoentjes

Zelfstandig naamwoord

dekalkoenm

  1. (hoendervogels) (landbouw) bepaald soort gedomesticeerde vogel, Meleagris gallopavo 
  2. (voeding) vlees van de hoendervogels Meleagris gallopavo , traditioneel vaak rond Kerstmis gegeten
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • kalkoenparelhoen
  • kalkoen-galantine, kalkoenbedrijf, kalkoenbiefstuk, kalkoenborst, kalkoenenbedrijf, kalkoenenbout, kalkoenenei, kalkoenenhouder, kalkoenenhout, kalkoenennest, kalkoenenneus, kalkoenenras, kalkoenenvet, kalkoenenvlees, kalkoenfilet, kalkoengier, kalkoenhaas, kalkoenhen, kalkoenkuiken, kalkoenlever, kalkoenmengsel, kalkoenneus, kalkoenpokken, kalkoenrollade, kalkoenschnitzel, kalkoenvlees, kalkoenworstje
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kalkoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.