spor

Angelsaksisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *spurą

Zelfstandig naamwoord

spor o

  1. spoor; afdruk
Synoniemen
  • swæþ
Afgeleide begrippen
  • spyrian
Verwante begrippen
  • spurnan

Middelengels

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische spora / spura

Zelfstandig naamwoord

spor

  1. spoor; metalen punt of getand wieltje aan de hiel van de rijlaars
Schrijfwijzen
  • spur
  • spure
  • spurre
  • spuyre
  • spwre
Afgeleide begrippen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /spɔr/
  • Geluid:  spor    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • spor
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *sъporъ

Zelfstandig naamwoord

spor monbezield

  1. geschil, conflict
    «Došlo ke sporu mezi Velkou Británií a Francií.»
    Het kwam tot een conflict tussen Groot-Brittannië en Frankrijk.
Verbuiging
Synoniemen
  • hádka v
  • konflikt monbezield
  • neshoda v
  • pře v
  • rozepře v
  • svár monbezield
Afgeleide begrippen
  • sporeček monbezield
  • sporný
  • bezesporu
Typische woordcombinaties
  • dostat se do sporu – in conflict geraken
  • mít spor, mít spor s kým
  • soudní spor monbezield
  • urovnat spor – een geschil beslechten
  • vést spor, vést spor s kým
Verwante begrippen
Anagrammen
  • pros
Paroniemen
  • sbor monbezield
  • spoř
  • vzpor

Meer informatie

Verwijzingen

    Zelfstandig naamwoord

    spor

    1. genitief meervoud van spora

    Turks

    Woordafbreking
    • spor
    enkelvoud meervoud
    nominatief   spor     sporlar  
    genitief   sporun     sporların  
    datief   spora     sporlara  
    accusatief   sporu     sporları  
    locatief   sporda     sporlarda  
    ablatief   spordan     sporlardan  

    Zelfstandig naamwoord

    spor

    1. (sport) sport
    2. (biologie) spore, spoor
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.