strook

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  strook    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • strook
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘reep’ voor het eerst aangetroffen in 1604 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord strook stroken
verkleinwoord strookje strookjes

Zelfstandig naamwoord

destrookv/m [4]

  1. (dun) voorwerp waarvan de lengte groot is in vergelijking met de breedte
  2. (textiel) [1], in het bijzonder van textiel of papier gemaakt
    • Een strook papier. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • strokenbouw, strokenparket, strokenproef, strokenverkaveling, strooklat, strooksgewijs, strookverkaveling
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stroken

strook

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroken
    • Ik strook. 
  2. gebiedende wijs van stroken
    • Strook! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroken
    • Strook je? 

Gangbaarheid

  • Het woord strook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.