balkon

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  balkon    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɑlˈkɔn/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bal·kon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘open uitbouw van huis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1663 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord balkon balkons
verkleinwoord balkonnetje balkonnetjes

Zelfstandig naamwoord

hetbalkono

  1. een bouwkundig onderdeel op een etage dat uit de gevel naar voren springt
    • Het balkon bij een paleis is vooral van belang voor de balkonscène. 
    • Ik liep naar het balkon. Ik hield mezelf met beide handen vast aan de smeedijzeren reling. Ik wilde er in amazonezit mijn benen overheen slaan en de stervensaria van Donizetti zingen om me vervolgens te pletter te laten vallen. [2] 
     Ik wrong alles uit en hing mijn druipende shirt, sokken en broek op het balkon.[3]
     Buiten zie je Amsterdamse grachtenpanden met Franse balkons.[4]
  2. een bepaalde plaats in tram of trein
    • Helemaal achterin de tramwagon was vroeger een opstapje dat het balkon heette. 
  3. een rang in een theater of bioscoop
    • Het balkon is boven de grote zaal gelegen en heeft zo een vrij uitzicht op het toneel, maar is wel verder van het toneel af gelegen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord balkon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /balkɔːn/
Woordafbreking
  • bal·kon
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Italiaanse balcone

Zelfstandig naamwoord

balkon monbezield

  1. (bouwkunde) balkon; een bouwkundig onderdeel op een etage dat uit de gevel naar voren springt
  2. (bouwkunde) balkon; een rang in een theater of bioscoop
Verbuiging
Schrijfwijzen
  • balkón monbezield
Afgeleide begrippen
  • balkonový
Verwante begrippen

Verwijzingen

    Turks

    Woordafbreking
    • bal·kon
    enkelvoud meervoud
    nominatief   balkon     balkonlar  
    genitief   balkonun     balkonların  
    datief   balkona     balkonlara  
    accusatief   balkonu     balkonları  
    locatief   balkonda     balkonlarda  
    ablatief   balkondan     balkonlardan  

    Zelfstandig naamwoord

    balkon

    1. (bouwkunde) balkon (aan een gebouw)
    2. (bouwkunde) balkon (in een theater of bioscooop)
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.