poedel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  poedel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • poe·del
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘misschot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1887 [1]
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1804 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord poedel poedels
verkleinwoord poedeltje poedeltjes

Zelfstandig naamwoord

depoedelm

  1. Frans krulharig hondenras
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
poedelen

poedel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poedelen
    • Ik poedel. 
  2. gebiedende wijs van poedelen
    • Poedel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poedelen
    • Poedel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord poedel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.