huisdier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huisdier    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhœyzdir/ (2 lettergrepen); /ˈɦœyzdiːr/
Woordafbreking
  • huis·dier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisdier huisdieren
verkleinwoord huisdiertje huisdiertjes

Zelfstandig naamwoord

hethuisdiero

  1. (dierkunde) een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft
    • De buren hebben een hond als huisdier. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huisdier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.