dier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dier    (hulp, bestand)
  • IPA: /diːr/
Woordafbreking
  • dier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dier dieren
verkleinwoord diertje diertjes

Zelfstandig naamwoord

hetdiero [3]

  1. (dierkunde) met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen
     Pietje werd er wakker van en liep vlug naar het rillende dier toe.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Gewerveld dier.
Anagrammen
Vertalingen

Aanwijzend voornaamwoord

dier

  1. (verouderd) genitief vrouwelijk enkelvoud van die
    «Het huis dier vrouw.»
    Het huis van die vrouw.
  2. (verouderd) genitief meervoud van die
    «Het gedrag dier lieden.»
    Het gedrag van die lui.
Afgeleide begrippen
  • dierhalve, diergelijk
Uitdrukkingen en gezegden
  • te dier zake
  • in dier voege
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen dierdierderdierst
verbogen dieredierderedierste
partitief diersdierders-

Bijvoeglijk naamwoord

dier [6]

  1. kostbaar
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord dier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
Woordafbreking
  • dier
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Nederlandse dier

Zelfstandig naamwoord

dier

  1. (dierkunde) dier

Meer informatie

Fries

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudfriese diār

Zelfstandig naamwoord

dier

  1. dier
Afgeleide begrippen
  • húsdier
  • sûchdier

Luxemburgs

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudhoogduitse durri

Bijvoeglijk naamwoord

dier

  1. dor

Middelnederlands

Zelfstandig naamwoord

dier

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen

Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord dier diern / dieren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dier

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen
Schrijfwijzen
  • Deer
  • Deert
  • Diert
Synoniemen

Meer informatie

Meer informatie

Oudhoogduits

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *deuzą

Zelfstandig naamwoord

dier o

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen
Schrijfwijzen

Oudnederlands

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *deuzą

Zelfstandig naamwoord

dier o

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen

Verwijzingen

    Slowaaks

    Zelfstandig naamwoord

    dier

    1. genitief meervoud van diera

    West-Vlaams

    Zelfstandig naamwoord

    dier

    1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.