pet

Niet te verwarren met: PET, pět

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pet    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɛt/ (1 lettergreep)
Gelijkklinkende woorden
Woordafbreking
  • pet
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘hoofddeksel’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
  • zn v/m: herkomst onzeker; mogelijk een verkorting van Frans toupet "kuif" [2]
  • zn o: (letterwoord) voor polyetheentereftalaat
  • bn waarschijnlijk afgeleid van  pet zn  "hoofddeksel", vanwege de sterke associatie met iemand van lagere maatschappelijke stand [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord pet petten
verkleinwoord petje petjes

Zelfstandig naamwoord

depetv/m

  1. (hoofddeksel) tamelijk plat hoofddeksel met een klep
    • De pet werd vroeger veel als hoofddeksel gedragen.[4] 
     Ik droeg een pet met een lange achterflap om mijn nek te beschermen tegen de zon.[5]
    • Een boer heeft vaak een pet op. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord pet -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetpeto

  1. (materiaalkunde) polyetheentereftalaat, soort lichte, doorschijnende kunststof
    • Een fles voor mineraal water is vaak van pet gemaakt. 
Synoniemen
  • polyetheentereftalaat, polyethyleentereftalaat
Verwante begrippen
stellend
onverbogen pet
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

  1. (informeel) erg slecht, waardeloos
    • Het weer was vandaag pet. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord pet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Bretons

Uitspraak
  • IPA: /pɛd/

Vragend telwoord

pet

  1. hoeveel

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  pet (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɛt/
enkelvoud meervoud
pet pets

Zelfstandig naamwoord

pet

  1. (dierkunde) huisdier
  2. (figuurlijk) iemand die of iets dat een speciale (voorkeurs)behandeling krijgt, overdadig verwend/vertroeteld wordt e.d.
stellend vergrotend overtreffend
pet

Bijvoeglijk naamwoord

pet

  1. als huisdier gehouden
  2. favoriet, gekoesterd
vervoeging
onbepaalde wijs to  pet 
he/she/it  pets 
verleden tijd  petted 
voltooid
deelwoord
 petted 
onvoltooid
deelwoord
 petting 
gebiedende wijs  pet 

Werkwoord

pet

  1. overgankelijk als huisdier houden
  2. overgankelijk (overdadig) verwennen, vertroetelen
  3. overgankelijk knuffelen, liefkozen
  4. onovergankelijk als huisdier gehouden worden
  5. onovergankelijk, (verouderd) chagrijnig/knorrig zijn,  mokken ww , mopperen, wrokken




Frans

Uitspraak
  • Geluid:  pet    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɛ/
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pet m

  1. (spreektaal) wind, scheet
    «Ça pue ici! Qui a lâché un pet
    Het stinkt hier! Wie heeft er een scheet gelaten?
    «On tirerait plutôt un pet d'un âne mort.»
    Hij is zo gierig als de pest (letterlijk: Je zou eerder een scheet uit een dooie ezel kunnen trekken) [1]
  2. (spreektaal) joint, stickie
    «Quand le prof est entré dans la classe, y avait Yann à la fenêtre en train de fumer un gros pet
    Toen de leraar de klas binnenkwam, zat Yann bij het raam een grote joint te roken. [1]
  3. (spreektaal) gelazer
    «Lors de la manif, mes potes ont fait du pet
    Bij de demonstratie zorgden mijn maten voor veel ophef. [1]
  4. (spreektaal) beschadiging
    «Putain, y a un pet sur ma portière!»
    Er zit verdomme een kras op mijn wagen! [1]

Verwijzingen

Friulisch

Zelfstandig naamwoord

pet

  1. (anatomie) borst

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

pet

  1. (hoofddeksel) pet
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.