huren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhyrə(n)/ (2 lettergrepen); /ɦyrə(n)/
Woordafbreking
  • hu·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gebruiken tegen betaling’ voor het eerst aangetroffen in 1240.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands hūren, ontwikkeld uit Oergermaans *hūzjan-, bij Indo-Europees *kuHs-, waartoe ook Hettitisch kuššan- ‘loon, bezoldiging’ behoort.[2] Evenals Nederduits hüren, Fries hiere en Engels hire ‘huren; in dienst nemen’.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
huren
huurde
gehuurd
zwak -d volledig

Werkwoord

huren

  1. tegen betaling gebruiken
    • Als je dat behang van de muur wil halen, kan je daar een machine voor huren. 
     Pogue had een kamer gehuurd waarin we allemaal op de grond konden slapen.[3]
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dehurenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord huur

Gangbaarheid

  • Het woord huren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "huren" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Kroonen
    , Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 261
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.