strand

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  strand    (hulp, bestand)
  • IPA: /strɑnt/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • strand
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kustgebied met zand’ voor het eerst aangetroffen in 1368 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord strand stranden
verkleinwoord strandje strandjes

Zelfstandig naamwoord

hetstrando

  1. (aardrijkskunde) strook met zand bedekt land langs de kust
     En dan te bedenken dat je in Amerika niet eens topless op het strand mag liggen.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een schip op het strand is een baken in zee
van de fouten die anderen hebben gemaakt kun je zelf veel leren
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stranden

strand

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stranden
    • Ik strand. 
  2. gebiedende wijs van stranden
    • Strand! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stranden
    • Strand je? 

Gangbaarheid

  • Het woord strand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 

Zelfstandig naamwoord

strand

  1. strook land langs de kust

Deens

Zelfstandig naamwoord

strand g

  1. strook land langs de kust

Verwijzingen

    Hongaars

    Zelfstandig naamwoord

    strand

    1. strook land langs de kust

    Noors

    Zelfstandig naamwoord

    strand v, m

    1. strook land langs de kust

    Zweeds

    Zelfstandig naamwoord

    strand g

    1. strook land langs de kust
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.