tandarts

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tandarts    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tand·arts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandarts tandartsen
verkleinwoord tandartsje tandartsjes

Zelfstandig naamwoord

detandartsm

  1. (beroep) (medisch) een medisch specialist met universitair diploma op het gebied van de tandheelkunde
    • Mijn echtgenoot is tandarts en heeft een eigen praktijk. 
    • ‘Het is vervelend, maar ik ben goddank helemaal niet bang voor de tandarts. Ik ben dolgelukkig met die lui. Man! Die pijn wíl ik verdragen. Stel dat er géén tandartsen zouden zijn, dát zou pas erg zijn.’ [1] 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tandarts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 INTERVIEW JAN MULDER
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

tandarts

  1. (beroep)(medisch) tandarts

Veluws

Zelfstandig naamwoord

tandarts

  1. (beroep)(medisch) tandarts
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.