bacil

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bacil    (hulp, bestand)
  • IPA: /baˈsɪl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ba·cil
Woordherkomst en -opbouw
  • vermoedelijk van Frans bacille, dat is gevormd uit Latijn bacillum "staafje" en verwijst naar de vorm van deze bacteriën; in de betekenis van ‘bacterie’ aangetroffen vanaf 1904 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bacil bacillen
verkleinwoord bacilletje bacilletjes

Zelfstandig naamwoord

debacilm

  1. (medisch) (bacteriën) benaming voor soorten uit de klasse Bacilli  die de vorm van een staafje of een komma hebben
    • Staphylococcen zijn staafvormige bacillen. 
     Toen in 1883 bleek dat cholera werd veroorzaakt door een bacil (dat via uitwerpselen van zieken het drinkwater besmette) was de miasma-theorie niet meer houdbaar.[3]
  2. (bij uitbreiding) gebruikt als algemene aanduiding voor besmettelijke microbe
     Daar worden we ziek van elkaars vieze toetsenborden, kunnen we met elke bacil tweehonderd collega’s tegelijk besmetten en is je belabberd voelen een stuk lastiger geworden, omdat iedereen boven op elkaar zit.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bacil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. bacil op website: Etymologiebank.nl
  2. "bacil" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  3. Weblink bron
    Erik Schmitz & Emma Los
    “Keer op keer keerde de Zwarte Dood terug in Amsterdam” (12 juni 2020) op nrc.nl
  4. Weblink bron
    Japke-d. Bouma
    “In de open kantoortuin heb je maar zo een virus te pakken” (11 februari 2020) op nrc.nl
  5. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /batsɪl/
Woordafbreking
  • ba·cil

Zelfstandig naamwoord

bacil mbezield

  1. (biologie) bacil
  2. (spreektaal)(biologie) ziekteverwekker, pathogeen
Verbuiging



Zelfstandig naamwoord

bacil monbezield

  1. (biologie) bacil
  2. (spreektaal)(biologie) ziekteverwekker, pathogeen
Verbuiging
Afgeleide begrippen
  • bacilární
  • bacilofobie v
  • bacilonosič mbezield
  • bacilový

Meer informatie

Verwijzingen

    Werkwoord

    bacil

    1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het perfectieve werkwoord bacit
    2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het perfectieve werkwoord bacit
    Typische woordcombinaties
    • bacil jsem m
    • bacil jsi m
    • bacil jste m
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.