egel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  egel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈeɣəl/ (2 lettergrepen); /ˈexəl/
Woordafbreking
  • egel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord egel egels
verkleinwoord egeltje egeltjes

Zelfstandig naamwoord

deegelm

  1. (insecteneters) bepaald soort zoogdier, Erinaceus europaeus , vooral bekend om zijn stekelvacht en zijn gewoonte om zich bij gevaar op te rollen
    De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.
    • Ik vind egels erg lief. 
    • De stekels van een egel kunnen niet voorkomen dat veel egels doodgereden worden in het verkeer. 
  2. (insecteneters) benaming voor zoogdieren uit de familie egels Erinaceidae 
    • In Azië komen ook egels zonder stekels voor. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • borstelegel, bureauegel, haaregel, hartenegel, lansegel, rattenegel, Tsjechische egel, zwijnegel
Afgeleide begrippen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Vertalingen
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord egel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.