hi

Baskisch

Voornaamwoord

hi

  1. jij (familiaal)

Bretons

Uitspraak
  • IPA: /ˈhiː/

Voornaamwoord

hi

  1. zij (enkelvoud)

Catalaans

Uitspraak
  • IPA: /i/

Voornaamwoord

hi

  1. er, daar (vóór het werkwoord)
    «Hi mengen molt.»
    Ze eten er veel.
    «No hi ha menjar.»
    Er is geen eten.
  2. erheen, daarheen (vóór het werkwoord)
    «No hi vagis, és un lloc perillós!»
    Ga er niet heen, het is een gevaarlijke plek!
  3. ermee, daarmee (vóór het werkwoord)
    «Hi estic d'accord.»
    Ik ben het ermee eens.
    «És un bon teclat? Sí, hi puc escriure fàcilment.»
    Is dat een goed toetsenbord? Ja, ik kan er makkelijk mee typen.
  4. zo, op die manier (vóór het werkwoord)
Opmerkingen

hi vervangt zinsdelen die een plaats of doel (met en, a) aanduiden, en zinsdelen die een manier of middel (met amb, per) aanduiden. Het vervangt tevens bijwoorden naamwoorden die niet vergezeld zijn van een koppelwerkwoord.

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  hi (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /haɪ/

Tussenwerpsel

hi

  1. hoi, hallo (informele groet)
    «Hi how are you?»
    Hoi hoe gaat het?
Synoniemen

Latijn

Uitspraak
  • IPA: /hiː/

Aanwijzend voornaamwoord

  1. deze, dit (mannelijk: nominativus meervoud)
Verbuiging

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɦɪ/
Woordafbreking
  • hi

Tussenwerpsel

hi

  1. haha; ; een geluid gemaakt bij het lachen of giechelen
    «Hi hi, takovou legraci jsem ještě nezažila!»
    Haha, zo veel plezier heb ik niet nooit gehad!
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.