dit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dit    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɪt/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • dit
Woordherkomst en -opbouw

Aanwijzend voornaamwoord

dit ; enkelvoud o nabij

  1. zelfstandig gebruikt
    • Dit is een boek. 
     `Ik weet het; zei de majordomus. 'Het was ijdele hoop dat dit u zou ontgaan. Ik vraag u met klem de grootmoedigheid op te brengen om mijn nederige excuses te aanvaarden. Deze uit de toon vallende decoratie is het jammerlijke gevolg van het enthousiasme van de nieuwe eigenaar.'[2]
  2. met een onzijdig woord in het enkelvoud
    • Ik houd van dit boek. 
  3. als je iets met nadruk wilt aanwijzen
    • Nee! dit is niet goed. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ekmyonsons
2e persoon
(informeel)
jyjoujullejulle
2e persoon
(formeel)
uuuu
3e persoon
(mannelijk)
hyhomhullehulle
3e persoon
(vrouwelijk)
syhaar
3e persoon
(onzijdig)
ditdit
Uitspraak
  • IPA: /dət/

Persoonlijk voornaamwoord

dit

  1. het (persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud onzijdig.).

Bretons

Voorzetselvorm

dit

  1. vorm van da voor de tweede persoon enkelvoud
    «Dit.»
    Naar jou.

Catalaans

Uitspraak
  • IPA: /'dit/

Zelfstandig naamwoord

dit m

  1. (anatomie) vinger.

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈdid /
Woordafbreking
  • dit
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse voornaamwoord  þinn vn 
Naar frequentie 112
geslacht voornaamwoord
g gemeenschappelijk din
o onzijdig dit
mv meervoud dine

Bezittelijk voornaamwoord

dit, o (tweede persoon, onzijdige vorm, enkelvoud)

  1. jouw, je, uw (formeel)
    «Hvorfor forlader du dit job som landstræner?»
    Waarom zeg je je baan als bondscoach op?

Verwijzingen

    Frans

    Werkwoord

    dit

    1. voltooid deelwoord (participe passé) van dire
    2. derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van dire
    3. derde persoon enkelvoud verleden tijd (passé simple) van dire


    Gronings

    Aanwijzend voornaamwoord

    dit

    1. dit; zelfstandig gebruikt


    Middelnederlands

    enkelvoud meervoud
    m v o m/v/o
    nominatief desedeseditdese
    genitief desderredesderre
    datief desenderredesendesen
    accusatief desendeseditdese

    Aanwijzend voornaamwoord

    dit

    1. o nominatief dit.
    2. o accusatief dit.

    Nedersaksisch

    Woordafbreking
    • dit

    Aanwijzend voornaamwoord

    dit

    1. dit
    Verwante begrippen

    Urkers

    Woordafbreking
    • dit

    Aanwijzend voornaamwoord

    dit

    1. dit

    Zweeds

    Bijwoord

    dit

    1. daarheen
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.