duif

Niet te verwarren met: Duif

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  duif    (hulp, bestand)
  • IPA: /dœyf/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /dœʏ̯f/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /dœːf/
Woordafbreking
  • duif
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duif duiven
verkleinwoord duifje duifjes

Zelfstandig naamwoord

deduifv/m

  1. (duifachtigen) benaming voor vogels uit de familie Columbidae  die een koerend geluid maken
    • Roekeloos zijn ze, die stadsduiven. Ze scharrelen op het fietspad, alsof het asfalt een weitje is. De duif kijkt niet op, hij kijkt niet om. Pas als je voorwiel zo dichtbij is dat je aan bebloede spaken begint te denken, fladdert hij ineens op.[3] 

deduifv

  1. vrouwelijke duif (die eieren kan leggen)
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • De gebraden duiven vliegen niemand in de mond
iemand die luxe wil zal er voor moeten werken
  • Onder iemands duiven schieten
klanten bij een ander overhalen om klant te worden bij jou
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord duif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.