< geven
geven/vervoeging
Nederlands
vervoeging van de bedrijvende vorm van geven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geven | te geven | ||||||||
toekomend | zullen geven | te zullen geven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gegeven | te hebben gegeven | ||||||||
toekomend | gegeven zullen hebben | gegeven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
gevend | gegeven | ev. geef | mv. verouderd geeft | geve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | geef | geeft | geeft | geeft | geeft | geven | geven | geven | |||
verleden (o.v.t.) | gaf | gaf | gaf | gaaft[1] | gaf | gaven | gaven | gaven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geven | zult/zal geven | zult/zal geven | zult geven | zal geven | zullen geven | zullen geven | zullen geven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geven | zou geven | zou(dt) geven | zoudt geven | zou geven | zouden geven | zouden geven | zouden geven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gegeven | hebt gegeven | hebt/heeft gegeven | hebt gegeven | heeft gegeven | hebben gegeven | hebben gegeven | hebben gegeven | |||
verleden (v.v.t.) | had gegeven | had gegeven | had gegeven | hadt gegeven | had gegeven | hadden gegeven | hadden gegeven | hadden gegeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegeven hebben | zal/zult gegeven hebben | zult/zal gegeven hebben | zult gegeven hebben | zal gegeven hebben | zullen gegeven hebben | zullen gegeven hebben | zullen gegeven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegeven hebben | zou gegeven hebben | zou/zoudt gegeven hebben | zoudt gegeven hebben | zou gegeven hebben | zouden gegeven hebben | zouden gegeven hebben | zouden gegeven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gegeven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gegeven | er is gegeven | |||||||||
verleden | er werd gegeven | er was gegeven | |||||||||
toekomend | er zal gegeven worden | er zal gegeven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gegeven worden | er zou gegeven zijn | |||||||||
lijdende vorm gegeven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gegeven worden | gegeven te worden | ||||||||
toekomend | gegeven zullen worden | gegeven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gegeven zijn | gegeven te zijn | ||||||||
toekomend | gegeven zullen zijn | gegeven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt gegeven | — | — | worden gegeven | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd gegeven | — | — | werden gegeven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal gegeven worden | — | — | zullen gegeven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou gegeven worden | — | — | zouden gegeven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is gegeven | — | — | zijn gegeven | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was gegeven | — | — | waren gegeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal gegeven zijn | — | — | zullen gegeven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou gegeven zijn | — | — | zouden gegeven zijn |
Verwijzingen
Middelnederlands
onbepaalde wijs | gebiedende wijs | onv. deelwoord | volt deelwoord | |
---|---|---|---|---|
geven te gevene | geef. geve mv. geeft, gevet | gevende | gegeven | |
aantonend | aanvoegend | |||
tegenwoordig | verleden | tegenwoordig | verleden | |
ic | geve | gaf | geve | gave |
du | geefs | gaefs | geefs | gaefs |
hi, si | geeft | gaf | geve | gave |
wi | geven | gaven | geven | gaven |
ghi | geeft | gaeft | geeft | gaeft |
si | geven | gaven | geven | gaven |
- Opm.: Bovenstaande is een geïdealiseerd beeld van de vervoeging. Er bestond grote variabiliteit in spelling en in vormen tussen de verschillende dialecten.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.