hengst

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hengst    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɛŋst/ (1 lettergreep); /ɦɛŋst/
Woordafbreking
  • hengst
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘mannelijk paard’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hengst hengsten
verkleinwoord hengstje hengstjes

Zelfstandig naamwoord

dehengstm

  1. (onevenhoevigen) (paardrijden) een al dan niet gecastreerd mannelijk paard
    • Om voor volbloed nakomelingen te zorgen, paren ze die hengst aan die merrie. 
  2. (schertsend) een vurige minnaar, een knappe man
    • Die hengst stond op te scheppen over zijn spierballen. 
  3. (informeel) een knal of harde klap
    • Voor zo'n hatelijke opmerking krijg je bij die kerel makkelijk een hengst. 
  4. (scheepvaart) een vissersvaartuig van de Westerschelde
    • De concurrentie tussen de traditionele hengsten en de gecommercialiseerde visserij wordt steeds groter. 
Synoniemen

[3] aai baffer dreun houw klap knal lel mep opdoffer opdonder opduvel oplawaai oplazer opsodemieter opstopper optater peut poeier ram slag stomp watjekouw

Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • boerenhengst
    • lompe vent
  • iemand een hengst voor z'n treiter verkopen
    • iemand een slag in z'n gezicht geven
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hengsten

hengst

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van hengsten
  2. gebiedende wijs van hengsten

Gangbaarheid

  • Het woord hengst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.