historie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  historie    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɪsˈtori/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • his·to·rie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord historie histories
historiën
verkleinwoord historietje historietjes

Zelfstandig naamwoord

dehistoriev

  1. verhaal
     Op 10 juli 2019 bereikt la belle fille op haar racefiets zwoegend de top. Ze zou net als haar voorgangers uit de 17de eeuw ook wel een frisse duik willen nemen, maar voorlopig volstaan gulzige slokken uit haar bidon. Een bijrolletje in de historie van La Planche is genoeg. Morgen mogen de mooie jongens.[4]
  2. (wetenschap) geschiedenis van een volk, een land enz
     En vanavond zou ze haar baljurk aantrekken om hand in hand met mij avonturen tegemoet te ruisen op pleinen, in stegen en langs zwarte grachten, en ravissant een eclatant verhaal toe te voegen aan de galmende historie die deze stad aan de lippen stond als wassend water.[5]
  3. zaak, aangelegenheid
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord historie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Deens

Uitspraak
  • IPA: / hiˈsdoɐ̯ˀiə /
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord historia
Naar frequentie 466
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   historie     historien     historier     historierne  
genitief   histories     historiens     historiers     historiernes  

Zelfstandig naamwoord

historie, g

  1. (wetenschap) geschiedenis
  2. verhaal
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

    Nedersaksisch

    Zelfstandig naamwoord

    historie

    1. geschiedenis, historie
    Synoniemen

    Noors

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / hɪˈstuːɾɪə /
    Woordafbreking
    • his·to·rie
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Griekse woord historia
    Naar frequentie 640
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   historie     m: historien
    v: historia  
      historier     historiene  
    genitief   histories     m: historiens
    v: historias  
      historiers     historienes  

    Zelfstandig naamwoord

    historie, v / m

    1. de ontwikkelingsgang van een persoon of zaak, levensloop
    2. (wetenschap) geschiedenis (van een bepaald gebied), historie
      «Landene i Midtøsten har en svært gammel historie.»
      De landen in het Midden-Oosten hebben een zeer oude geschiedenis.
    3. (onderwijs) geschiedenis (schoolvak, studievak)
    4. verhaal
    5. aangelegenheid, zaak
      «Bekjentskapet var en pinlig historie.»
      De Kennismaking was een pijnlijk verhaal.
    Synoniemen
    • [1]: levnetsløp
    • [4]: anekdote
    • [4]: skrøne
    Hyperoniemen
    Afgeleide begrippen
    • [2]: bibelhistorie
    • [2]: litteraturhistorie
    • [2]: lokalhistorie
    • [2]: middelalderhistorie
    • [2]: rettshistorie
    • [2]: slektshistorie
    • [2]: språkhistorie
    • [2]: verdenshistorie
    • [5]: hjertehistorie
    • [5]: magehistorie
    Verwante begrippen
    • [2]: historiker
    • [2]: historisk
    • [4]: fortelling
    Uitdrukkingen en gezegden
    • [1]: jordens historie
    de geschiedenis van de aarde
    • [1]: menneskehetens historie
    de geschiedenis der mensheid
    • [2]: være godt inne i Norges eldste historie
    goed in de oudste geschiedenis Noorwegens zijn
    • [2]: Bergen bys historie
    Bergens stadsgeschiedenis
    • [2]: Vi fikk høre hele hennes historie.
    We hebben haar volledige levensloop te horen krijgen.
    • [3]: ha tre timer historie i uka
    drie uren per week geschiedenis hebben
    • [3]: ha eksamen i historie
    examen in de geschiedenis hebben
    • [4]: fortelle en spennende historie
    een spannend verhaal vertellen
    • [5]: en nydelig historie
    een mooi verhaal

    Nynorsk

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / hɪˈstuːɾɪə /
    Woordafbreking
    • his·to·rie
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Griekse woord historia
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   historie     historia     historier     historiene  

    Zelfstandig naamwoord

    historie, v

    1. de ontwikkelingsgang van een persoon of zaak, levensloop
    2. (wetenschap) geschiedenis (van een bepaald gebied), historie
      «Kina er eit land med ei gammal og ærerik historie
      China is een land met een oude en roemrijke geschiedenis.
    3. (onderwijs) geschiedenis (schoolvak, studievak)
    4. verhaal
    5. aangelegenheid, zaak
    Synoniemen
    Afgeleide begrippen
    • [2]: byhistorie
    • [2]: bibelhistorie
    • [2]: litteraturhistorie
    • [2]: lokalhistorie
    • [2]: mellomalderhistorie
    • [2]: rettshistorie
    • [2]: slektshistorie
    • [2]: språkhistorie
    • [2]: verdshistorie
    • [5]: hjartehistorie
    • [5]: magehistorie
    Uitdrukkingen en gezegden
    • [1]: jordhistoria
    de geschiedenis van de aarde
    • [1]: den første kvinnelege statsministeren i historia
    de eerste vrouwelijke premier in de geschiedenis
    • [2]: professor i historie
    hoogleraar in geschiedenis
    • [3]: ha historie i andre timen
    in het tweede uur geschiedenis hebben
    • [4]: fortelje ei god historie
    een goed verhaal vertellen
    • [5]: Det vart ei dyr historie.
    Het was een duur verhaal.

    Tsjechisch

    Uitspraak
    • IPA: /ɦɪstɔrɪjɛ/

    Zelfstandig naamwoord

    historie v

    1. (wetenschap) geschiedenis, historie
    Verbuiging
    Synoniemen
    • dějiny vmv
    • dějepis monbezield
    Afgeleide begrippen
    Verwante begrippen
    • historicky (bw.)
    • historička v
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.