gier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gier    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣir/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /χiːr/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɣiːr/
    • (Limburg): /ɣiːr/
Woordafbreking
  • gier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gier gieren
verkleinwoord giertje giertjes

Zelfstandig naamwoord

degierm

  1. (havikachtigen) benaming voor grote aasetende roofvogels met een kale kop en machtige vleugels
    • Gieren hebben mooie vleugels. 
  2. uiterst hebzuchtig, roofzuchtig mens
  3. (landbouw) mestvocht
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gieren

gier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gieren
    • Ik gier. 
  2. gebiedende wijs van gieren
    • Gier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gieren
    • Gier je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord gier giere

Zelfstandig naamwoord

gier

  1. (havikachtigen) gier
  2. sterk verlangen, bevlieging, rage
  3. kreet, schreeuw
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.