kanis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kanis    (hulp, bestand)
  • IPA: /kanɪs/, /kanəs/
Woordafbreking
  • ka·nis
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘Bargoens: hoofd, kop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1906 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kanis kanissen
verkleinwoord kanisje kanisjes

Zelfstandig naamwoord

dekanisv

  1. v viskorf met deksel
  2. v marskramersmand
  3. v mandje om vers geplukte kersen, appels of peren in te verzenden
  4. m (anatomie) platte uitdrukking voor:
    1. hoofd (lichaamsdeel)
    2. mond
    3. lichaam (mens)
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kanis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
74 %van de Nederlanders;
37 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.